Jelle Jolles (74) maakte als kind rookbommen en werd later hoogleraar: ‘Stop met dat beeld van die storende, luie puber die zo lastig is, die niet naar je luistert’
Length: • 13 mins
Annotated by Arnold
Jelle Jolles (74) was hoogleraar neuropsychologie aan de VU en schreef twee bestsellers over het tienerbrein. Sinds zijn pensioen runt hij een adviespraktijk. Hij pleit voor een nieuwe benadering van tieners. ‘Zoals we allemaal chef Nederlands elftal zijn, denken we ook alles te weten over kinderen.’
Toen Jelle Jolles een jaar of 16, 17 was, probeerde hij dynamiet te maken. Althans, nitroglycerine, het basisbestandsdeel van dynamiet – maar dat wist hij toen nog niet. Hij begon met koningswater: geconcentreerd zwavelzuur, geconcentreerd salpeterzuur, gewone huishoudwatten... De receptuur haalde hij uit een beduimeld Duits boekje uit de negentiende eeuw. Pas toen hij las dat je voor de fabricage van dit spul een geheel trillingsvrije omgeving nodig had omdat het zaakje anders spontaan kon ontploffen, heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt. Trillingsvrij was zijn tienerkamer, op de derde verdieping van een huis in de Haagse Bloemenbuurt, bepaald niet.
“Ik denk,” zegt hij nu, “dat ik net verstandig genoeg was om er niet mee door te gaan.” Hij ging zich daarna toeleggen op het in elkaar zetten van simpeler dingen: vuurpijlen en rookbommen. De pijlen stak hij af op het schoolplein, de rookbommen waren voor de verkoop. Op een gegeven moment was hij een nieuw type aan het testen dat buitengewoon mooie rookwolken gaf. Beide ramen van zijn kamer stonden open, de rook sloeg eruit. Buren dachten dat er brand was, dus de politie kwam polsen wat er aan de hand was. “Mijn moeder keek naar boven en zei: dat is mijn zoon, die wil chemicus worden.”
Tot zijn eigen verbazing werd hij niet meegenomen, maar kreeg hij alleen te horen dat hij dit vooral niet nog eens moest proberen. Dat was het. Zo kwam het dat Jelle Jolles niet zijn ouderlijk huis opblies, maar inderdaad scheikunde ging studeren en later ook neuropsychologie. Hij promoveerde, werd hoogleraar tot ver na zijn pensioengerechtigde leeftijd, publiceerde meer dan zevenhonderd wetenschappelijke artikelen, begeleidde ruim tachtig promovendi en schreef twee bestsellers over het tienerbrein. Het tienerbrein, niet het puberbrein, zegt hij nadrukkelijk.
Waarom mogen we het niet over pubers hebben?
“Doe het alleen met een omhoog krullende mondhoek, als je je tiener plaagt. ‘Hé, puber, kun je een keer je rommel opruimen?’ En sta dan ook open als hij dan antwoordt: ‘Tuurlijk, boomer!’ Maar verder: nee. Het woord wordt vooral denigrerend gebruikt. ‘Hé, is jouw puber ook zo lastig?’ ‘Goh, ik zou hem wel achter het behang willen plakken.’ Onze hele houding tegenover tieners is negatief gekleurd door het woord puber. Gasten met een hoodie die op de bank hangen, niet luisteren of met knallende deuren het huis verlaten.”
Klinkt aannemelijk.
“Dat hoort erbij, net als het erbij hoort dat papa en mama af en toe ruzie hebben – zolang ze elkaar niet met bijlen achterna zitten. Accepteer dat iedereen zijn goede en slechte eigenschappen heeft. Als je openstaat voor het idee dat jij als ouder niet alles goed doet, kun je dat ook van een tiener accepteren. En ik ken geen enkel buitenland waar het equivalent van het woord puber gebruikt wordt. In Groot-Brittannië en Noord-Amerika hebben ze het gewoon over adolescenten, dat gaat over het proces van volwassen worden. Of over teenagers, tieners dus, een heel makkelijk woord zonder die negatieve connotatie.”
Jolles heeft het van tevoren gezegd: hij wil het graag hebben over de positieve kanten van tieners, de kansen en mogelijkheden. De negatieve kanten komen al genoeg aan bod. Hij blijft dan ook opgewekt als hij opsomt wat er zoal mis kan gaan in het leven van een adolescent. De kans, bijvoorbeeld, dat zij tussen hun 15de en 25ste sterven aan iets anders dan een ziekte is twee keer zo groot als bij mensen in alle andere leeftijden. “Gewoon, aan stommiteiten. Een overdosis of enorme hoeveelheid drank, of wanneer ze op de verkeerde plek op de verkeerde tijd zijn. Met twee jongens ’s nachts 130 kilometer per uur rijden op de provinciale weg en dan tegen een boom eindigen. Dat hoort ook bij tieners. Nieuwe dingen uitproberen, sensation seeking, gewoon uit nieuwsgierigheid: hé, een nieuwe auto, een elektrische fiets! Dus dan zie je weer een jongere achterop staan bij een andere jongere. Gelukkig zijn ze fysiek sterker dan wij en is hun coördinatie beter, dat compenseert, maar het sociale brein van een tiener heeft een enorme behoefte dingen te ondernemen die nieuw, spannend en chill zijn en waarvan ze zich niet realiseren dat die ook gevaarlijk kunnen zijn.”
Ook met hem had het heel anders af kunnen lopen. “Ik klom als kind vanuit het raam het dak op om een draadantenne vast te maken aan de schoorsteen. Dan liet ik me uit mijn zolderraam naar de dakgoot zakken en klom ik als een aapje naar de nok. En dan, voetje voor voetje, vijftien meter verder naar de andere schoorsteen van ons huizenblok, om een ijzerdraad vast te maken voor de radio die ik aan het maken was. Ik deed dat niet stiekem, ik hield me er geloof ik ook niet mee bezig dat het gevaarlijk zou kunnen zijn. Veel tienerjongens delen dat gevoel van: ja hoor, dat kan ik wel. Gelukkig was ik sportief en motorisch sterk, met zwabberknieën had ik het niet moeten proberen.”
We spreken elkaar in Jolles’ huis, een dubbel benedenhuis in de buurt van het Vondelpark. In zijn woonkamer staan drie boekenkasten: de romans en non-fictie losjes op alfabetische volgorde, de wetenschappelijke literatuur geordend op rubriek. Direct bij Jolles’ werktafel staan de boeken die hij het meest gebruikt, die over leren, over denken, ontplooiing en opvoeding. Sinds hij gestopt is aan de universiteit adviseert hij de overheid, sportbonden en onderwijsorganisaties, en helpt hij ouders die vastlopen in de opvoeding van hun tieners. Hoe ga je om met tieners? Hoe zorg je ervoor dat ze niet in zeven sloten tegelijk lopen en hoe hou je het een beetje gezellig thuis? Wat kan ik doen om mijn kind zo goed mogelijk af te leveren?
Wat is het eerste wat u zegt als mensen bij u komen?
“We denken allemaal te weten wat kinderen zijn en hoe je met ze om moet gaan. Jij weet ook wat kinderen zijn. Heb jij kinderen?”
Zeker.
“Dus we weten alles over kinderen. Net zoals we allemaal chef van het Nederlands voetbalelftal zijn. En dat klopt niet! Het is veel ingewikkelder. Vaak roepen mensen iets over de prefrontale cortex. Dat het allemaal daaraan ligt, dat dat deel van de hersenen nog niet volgroeid is.”
Dat is toch ook zo?
“Dat is een simplificatie. Jongen, waarom ga je niet aan je huiswerk? Mam, omdat mijn prefrontale cortex nog niet af is, dus ik ga tennissen, doei!”
Het verklaart niks, bedoelt u.
“Dingen gaan mis, jongeren doen stomme dingen als ze niet voldoende kennis en ervaring hebben opgedaan om consequenties te overzien of intenties van anderen te begrijpen. En ja: de prefrontale cortex moet zich goed ontwikkelen om dit mogelijk te maken, maar er zijn ook genoeg kinderen van 14, 15 die ongelooflijk goed in staat zijn beslissingen te nemen. Bij hen is de prefrontale schors al verder uitgerijpt door de ervaringen die ze hebben gehad.”
Je kunt die schors trainen?
“Dat is de essentie van het brein. Bijna alles in de hersenen is trainbaar. Dat betekent dat als je een goede leer- en leefomgeving hebt, als ouders goede voorwaarden scheppen waarbinnen je ervaring kunt opdoen, je sneller leert en het brein zich beter ontwikkelt. Als je opgroeit met twee lieve ouders maar met weinig speelgoed of zonder boeken, of met ouders die nooit met je praten omdat ze pas na acht uur ’s avonds doodmoe thuiskomen, dan gebeurt het omgekeerde. Die kinderen kunnen in potentie een heel hoge intelligentie hebben, maar ze lopen achter in hun ontwikkeling. Dat zijn traag groeiende bomen. Door een goede omgeving, een goede school, een buurvrouw, de sportvereniging kunnen ze een sprintje trekken en even slim en vaardig eindigen als kinderen die die mogelijkheden eerder in hun ontwikkeling hebben gehad. Maar dan is het wel belangrijk dat je bijvoorbeeld een leraar treft die ziet dat je een traag groeiende boom bent die ook de hoogste boom kunt worden.”
Hij was zelf óók zo’n traag groeiende boom, zegt Jolles. Voor hij zich toelegde op de fabricage van dynamiet, vuurpijlen en rookbommen had school ook al niet zijn grootste belangstelling. Hij zag het nut van huiswerk niet, pikte her en der wat op in de les, maar had eigenlijk geen idee waar school voor diende. In de tweede klas van het gymnasium werd hij bij de conrector geroepen. “Die zei: ‘Je hebt een negen voor tekenen, prima. Voor gym ook. En die zes voor Engels, tja. Maar al je andere cijfers zitten daaronder. Een vijf, een vier, een drie, een twee. Op je rapport staat ergens zelfs een twee min min. Dat kan natuurlijk niet, je blijft hartstikke zitten. De andere leraren vinden dat je van school af moet. Maar ik ken je beter. Ik heb je moeder gesproken, en ook andere mensen, en die vertellen me dat je strandjut en vogels opzet en verschrikkelijk veel leest. Dus ik heb voorlopig nog vertrouwen in je.’”
Eigenlijk was u helemaal geen traag groeiende boom, dus. U deed van alles.
“Als je naar mijn cijfers kijkt wel. Ik gun iedereen de leraren die ik trof op mijn middelbare school. Ze hadden respect voor mijn nieuwsgierigheid. Helaas merk je nu dat veel leraren niet voldoende weten waar hun leerlingen mee bezig zijn. Wie is deze Achmed, waar leeft hij, wat doet hij? Dat zou elke leerkracht moeten weten. Waar is Dirk Jan mee bezig, hij lijkt wat zorgelijk?”
Er zitten dertig kinderen in een klas. Docenten zien soms wel acht klassen op een dag.
“Klopt. Maar in elke klas zitten wel vijftien kinderen waar je in dat opzicht geen omkijken naar hebt. Heel veel meisjes doen het best wel goed, die doorlopen met twee vingers in de neus de middelbare school. Die lopen later soms vast doordat ze zich te smal ontwikkelen, dus die moet je zeker wel stimuleren, maar dat hoeft niet op individuele basis. En dan zijn er een stuk of drie leerlingen die altijd zitten te klieren, die lastig zijn. Elke leerkracht met ervaring weet: daar is iets mee. Die kinderen moet je extra aandacht geven, inspireren en motiveren.”
“We weten, daar heb ik met mijn promovendi ook onderzoek naar gedaan, dat veel kinderen onderpresteren en slecht in hun vel zitten, zeker de laatste jaren. Maar de samenleving zegt: ze moeten naar school. De minister zegt: rekenen, taal, burgervorming. That’s it. Maar je moet ook zorgen voor persoonlijke ontwikkeling. Voor persoonlijke groei, zodat de ogen en oren opengaan. Dan komt dat cognitieve deel vanzelf.”
Hoe doe je dat?
“Het begint met de juiste attitude tegenover jongeren. Stop dus met dat beeld van die storende, luie puber die zo lastig is, die niet naar je luistert. Kijk naar ze als tieners die nog werk in uitvoering zijn, die aan het struikelen zijn, en die links en rechts hun eigen weg proberen te zoeken. Inspireer ze, en geef – subtiel – leiding. Vertel ze niet waar ze heen moeten, laat ze wel zien welke richtingen er allemaal zijn. Goed, dus jij wilt naar Albufeira met vakantie? Lijkt me leuk, wat doe je daar eigenlijk? Welke andere mogelijkheden heb je? Loop als het ware met ze mee. Tieners hebben jou nodig om ze te wijzen welke sporen er zijn. Veel jongeren kennen alleen dat ene spoor dat hun vriendinnen en hun vriendjes zeggen, en het andere spoor dat hun ouders willen. Het is aan jou om ze te laten zien dat er misschien wel achttien mogelijkheden zijn. Brainstorm met je kind, laat het zien dat je niet jouw keuze wilt opdringen, want een ‘beste keuze’ is er niet.”
Zijn er plekken waar dit gebeurt?
“De Agorascholen zijn er een goed voorbeeld van. In Amsterdam-Noord zit er een, Agora Xplore. Ik voel me bevoorrecht dat ze mij hebben ingeschakeld als vraagbaak. Die scholen staan volledig achter de visie dat je je breder moet ontwikkelen. Die laten een kind zijn eigen pad kiezen. Een school als het Metis Montessori staat daar bijvoorbeeld ook erg voor open.”
Maar uiteindelijk moet zo’n leerling toch gewoon eindexamen doen volgens die klassieke normen.
“Investeren in de persoonlijke groei van mensen gaat niet ten koste van de cognitie, het is nódig voor de cognitie. Je hebt die groei nodig voor je executieve functies: voor plannen, argumenteren, keuzes maken, voor het overzien van consequenties. Dat je bedenkt: als ik nu met mijn vrienden naar het café ga, is de kans groot dat ik morgen een slechte toets maak, dus ik doe het niet.”
Er wordt nu gesproken over een telefoonverbod op scholen. Wat vindt u daarvan?
“De telefoon legt een groot deel van je werkgeheugen lam. Tachtig tot soms wel honderd procent. Een jongen die in de les zit te wachten of zijn vriendinnetje wel of niet terugappt, hoort niets van wat de leerkracht zegt. Kinderen hebben een enorme fear of missing out, nog sterker dan volwassenen. Ik moet me al bedwingen om niet steeds op mijn telefoon te kijken naar wat er in Oekraïne gebeurt. Kinderen vinden het nog lastiger die impulsen tegen te houden, dus zo’n verbod lijkt mij een goed idee. Kinderen geven na een tijdje zelf ook aan dat ze het gezelliger vinden zonder telefoon. Ze spreken nog eens iemand in de pauze. De echte weerstand tegen zo’n verbod ligt bij de docent.”
Hoezo?
“Die wil zo’n oekaze uit Den Haag niet, die heeft het gevoel de baas te zijn in zijn of haar klas. Er zijn leraren die schreven: ik heb geen last van die telefoon, want ik ben gewoon een hele goede leraar. En dat is dan vaak ook zo, die kinderen hangen aan zijn of haar lippen. Maar voor hoeveel procent van de leraren geldt dat? De meesten hebben er echt last van. Daarom is het goed dat de overheid een helder standpunt inneemt.”
Met wat voor vragen komen ouders bij u in de praktijk?
“Soms zijn ze in conflict met de school, die hun kind een lager advies wil geven dan zij zelf voor ogen hadden. Ze maken zich zorgen over de cijfers of het gedrag van hun kind. Of ze proberen te begrijpen waarom hun ene kind het veel beter doet op school dan het andere. Die zeggen dan: ik heb een dochter van 14, die doet het super op school, en onze dochter van 12, toch met dezelfde genen, faalt op school. Ze wil helemaal niet meer. Die wil atletiek doen, Femke Bol achterna.”
Wat zeg je tegen een kind van 12 dat niet meer naar school wil?
“Veel ouders vinden dit heel moeilijk. In alle gevallen: hou het respectvol en straal vertrouwen uit. Wees voorzichtig met sturen. Zeg: ik begrijp dat, tuurlijk, maar heb je dan een tip voor mij hoe we dat moeten doen? Want we zijn verplicht om jou naar school te laten gaan. Je kunt een gesprek aangaan met kinderen. Veel ouders doen dat door te zeggen: je gaat wél naar school, punt. Hetzelfde geldt voor je kamer opruimen. Vrijwel alle gezinnen worstelen daarmee. Ouders vinden de tienerkamer een bende, hun kind heeft nergens last van. Zeker met vaders ontstaat dan vaak het conflict: ‘Ik betaal hier de hypotheek, dus ik ben ook de baas over jouw kamer’. Die praten vanuit een machtspositie. En zeker, die macht heb je, maar het gaat om welk gesprek je hebt met je kind. Realiseer je dat die kamer een onderdeel is van de identiteit die je kind met heel veel moeite probeert te ontwikkelen.”
Af en toe weet ik ook niet wat ik moet zeggen.
“Zoek naar een compromis. Zeg: in gebruik is dit volledig jouw kamer, dus ik zeg niks over die scheefhangende poster of de kleuren op de muur. Maar als je wil dat ik er af en toe schoon wasgoed neerleg, moet je wel zorgen dat ik erbij kan. Ik kan je was ook in de droogtrommel laten zitten, dan kun je je kleren zelf opvouwen en neerleggen waar je wil.”
“Voor wat hoort wat, inderdaad, maar doe het vooral met een grijns. Zoek vooral naar een hou-me-vastmanier om met je kind te praten. En realiseer je ook: kinderen zien niet hoeveel tijd jij en je partner besteden aan het huishouden. Dat zit niet in de genen, dus dat moet je ze vertellen. Sowieso vertellen ouders te weinig. Laatst vroeg ik aan een kind van 16 wat zijn vader deed. O, iets met rechten, zei dat kind. Bleek die vader topadvocaat. Dus moet je als ouders ook af en toe, als je moe thuiskomt, op de bank ploffen, je schoenen uitschoppen en tegen je tiener zeggen dat je een klotedag hebt gehad en dat je wil vertellen waarom. Dan krijgen ze een beetje inzicht in jouw leven en hebben ze een volgende keer misschien net wat meer respect als ze doorhebben dat in het halfuur nadat jij uit je werk bent gekomen en voor zij naar een sportclubje moeten, er opeens eten op tafel staat. En dan kun jij zeggen: wauw, dat was best een klus zeg, soms word ik daar ook chagrijnig van. Of: gisteravond was ik boos op jou, maar dat was eigenlijk niet terecht.”
“Kinderen vinden het heel fijn om op die manier met hun ouders te kunnen praten, maar ouders durven dat vaak niet. Die denken dat ze daarmee hun macht uit handen geven.”
Is dat niet zo?
“Je macht ligt in heel andere dingen. In de kennis die je hebt en de vaardigheden – dingen die jouw kind heel graag hebben wil. En het feit dat je meningen hebt die je kunt onderbouwen. Dat is waarin je echt beter bent, en dat weten zij. Dus dat betekent ook dat je je kind kunt leren hoe de wereld eruitziet. Dát is jouw rol.”
Als u ouders één ding zou willen aanraden, wat zou dat dan zijn?
“Probeer je eigen attitude te veranderen. Denk niet: pfoeh, hij is 15, over drie jaar mag hij uit huis. Probeer te zien dat je veel kunt leren van de lol die jouw kinderen ook kunnen hebben. En weet: die hersenen rijpen nog door tot hun 25ste. Dat is niet lastig, dat is juist fijn. Je 15-jarige is nog lang niet klaar, hij heeft nog tien jaar te gaan, waarin hij of zij nog veel kennis en ervaring kan opdoen. Als je je dat realiseert, kan dat enorm veel rust geven. Jou én je kind.”
1956-1959 Gewoond in Jakarta, Indonesië
1962-1968 Gymnasium Haganum, Den Haag
1968-1975 Doctoraal neurochemie, cum laude, Utrecht
1972-1976 Doctoraal neuropsychologie en cognitieve psychologie, Utrecht
1972-1974 Verkort kandidaats filosofie, Utrecht
1980 Gepromoveerd op hersenen en gedrag, Utrecht
1985-2009 Hoogleraar neuropsychologie en biopsychologie, Maastricht
2009-2018 Hoogleraar neuropsychologie en educational neuropsychology, VU Amsterdam
2010 Boek Ellis en het verbreinen
2013 Benoeming tot universiteitshoogleraar neuropsychologie, VU Amsterdam
2016 Boek Het tienerbrein: over de adolescent tussen biologie en omgeving
2018 Emeritaat als hoogleraar
2018-heden Adviespraktijk NeuroPsy
2020 Boek Leer je kind kennen: over ontplooiing, leren, denken en het brein.
Jelle Jolles is sinds 1984 geregistreerd als klinisch psycholoog, vanaf 1999 als gezondheidszorgpsycholoog en vanaf 2009 als klinisch neuropsycholoog.
Hij is getrouwd, heeft een dochter en een zoon en vijf kleinkinderen.