Post-mortem portret van een vrouw in 1850 Universal History Archive

●●●●●

●●●●

Ze was terminaal ziek, maar wilde graag dat The New York Times haar laatste maanden volgde en liet zien hoe ze de dood bij haar volle bewustzijn zou verwelkomen. „Ik wil mijn dood echt meemaken”, zei de 92-jarige Shatzi Weinberger tegen de Amerikaanse krant. Blijmoedig en zonder verdoving, rustig wegglijden in het grote onbekende.

Ze is niet de enige. In Trouw vertelde filosofe Marli Huijer (67) vorig jaar dat het schrijven van haar boek De toekomst van het sterven haar had geleerd de dood meer in haar leven te integreren. Zo wilde ze overlijden: na een rustig afscheid en zonder euthanasie. „Ik ben te nieuwsgierig hoe het sterven is”, aldus de oud-Denker des Vaderlands.

Gelijkmoedige of zelfs blijde acceptatie van de dood is een trend, die zich ook in de boekhandel doet voelen. Teksten van stoïcijnse denkers uit de Oudheid zoals Marcus Aurelius en Seneca mogen zich in hernieuwde belangstelling verheugen. Ongetwijfeld hebben vergrijzing én pandemie de populariteit van dit rustig-gaan-sterven-genre aangejaagd.

Ook de moderne filosofie laat zich niet onbetuigd. Leve de dood? van de Vlaamse filosoof Philippe Lepers en de bundel Exploring the Philosophy of Death and Dying van Michael Cholbi en Travis Timmerman zijn de twee meest recente bijdragen aan meer eigentijdse reflectie op de dood. Het is een heus vak. Cholbi, verbonden aan de universiteit van Edinburgh, richtte de Internationale Vereniging voor de Filosofie van Dood en Sterven op. Timmerman, die doceert aan de katholieke Seton Hall-universiteit in New Jersey is hiervan de bestuurder.

Hun bundel is het meest academische van de twee boeken. In compacte essays, geregeld met een theologisch randje, komen vele vragen langs uit de ‘filosofie van de dood’. Of de dood een kwaad is en, zo ja, waarom. Of er een recht bestaat op zelfdoding. Wat rouw eigenlijk is. Of onsterfelijkheid denkbaar en wenselijk zou zijn. Vele ervan blijven controversieel, al ontstaat er in de bundel soms iets van consensus. Over onsterfelijkheid luidt een populair filosofisch argument bijvoorbeeld dat die voor mensen als wij misschien wel denkbaar maar niet wenselijk zou zijn, omdat nou juist begrenzing het leven gewicht en betekenis geeft.

Hoofdbrekens

Dat mag zo zijn, de vraag of en waarom de dood een kwaad is, levert nog genoeg hoofdbrekens op. Hoofdrol in die discussie spelen de klassieke argumenten van stoïcijnen als Lucretius (ca. 100-ca. 50 voor Christus) en Epictetus (55-135 na Christus). Hun benadering komt erop neer dat de dood geen kwaad kan zijn – en dus ook niet hoeft te worden gevreesd – aangezien dood en leven elkaar per definitie uitsluiten: zodra hij er is, ben ik er niet meer. En valt er dus ook niks meer te vrezen. Een variant op die redenering is het ‘symmetrie-argument’: we zijn niet bang voor het ‘niks’ vóór onze geboorte, dus waarom wel voor dat na ons overlijden? Onnodig.

Meerdere auteurs in de bundel verwerpen die redenering. De veronderstelde ‘symmetrie’ is volgens hen een valse, alleen al omdat je na je geboorte een levensloop hebt gehad en iemand bent geworden met een eigen geschiedenis – die neemt de dood je af.

Dat is ook de kern van het ‘deprivatie-argument’ tegen de stoïcijnen: de dood is een kwaad, omdat die ons berooft van toekomstige goede ervaringen. Maar, luidt een tegenargument uit de stoïcijnse hoek, we hadden misschien ook betere levens kunnen hebben als we eerder waren geboren, maar dat ervaren we toch ook niet als een gemis? Nou dan.

Die tegenwerping gaat niet op, betogen verschillende auteurs in de bundel, omdat die toch weer ten onrechte uitgaat van een symmetrie tussen de tijd voor je geboorte en die na je dood. Je kunt er immers wel over mijmeren dat je in bijvoorbeeld de Napoleontische tijd gelukkiger zou zijn geweest, maar die fantasie is bedrieglijk. Je zou dan immers niet dezelfde jeugd, familie, vrienden en levenservaringen hebben gehad als nu – kortom, je zou niet jezelf zijn geweest, maar iemand anders. Terwijl het heel goed mogelijk is om je voor te stellen dat je, als de persoon die je nu bent geworden, nog veel langer zou doorleven. Geboren worden is geen deprivatie, sterven wel.

Maar ook dat overtuigt niet alle filosofen in deze bundel. Travis Timmerman brengt er een gedachtenexperiment tegenin. Als het héle universum eerder was ontstaan, met alles erop en eraan, dan had iedereen eerder geleefd, zoals hij nu is – en wie weet beter. Timmerman gebruikt dat argument op een originele manier tegen de stoïcijnen: hij accepteert hun symmetrie, maar dat betekent alleen maar dat je inderdaad óók de gemiste tijd voor je geboorte kunt betreuren.

Op zijn beurt wordt hij van repliek gediend door filosoof Frederik Kaufman, die het ‘Big Bang-argument’ afwijst als triviaal. Het bevestigt in zijn ogen nou juist dat je jezelf niet zomaar ‘uit de wereld’ kunt verplaatsen naar vroeger; de hele wereld moet dan mee. Maar wat betekent dat? Dat alles niet vijf jaar eerder is gebeurd, of vijf miljoen, is nog geen deprivatie. Je kunt je ook voorstellen dat je de loterij hebt gewonnen – maar dat het niet is gebeurd, is geen ‘tekort’ waar je met reden over kunt klagen.

Iets blijft knagen

Al die argumentaties zijn de moeite waard, en toch blijft er iets knagen. Afkeer van de dood gaat niet noodzakelijk of in de eerste plaats om het mislopen van mooie ervaringen – dat boek schrijven, nieuwe liefdes ontmoeten, die verre reis maken – maar juist om het ontbreken van elke ervaring als zodanig. Er is niks om te vrezen, beweren de stoïcijnen – maar de vrees betreft nou juist dat ‘niks’. Het verdwijnen van elke subjectieve beleving, is wat doodsangst inboezemt.

Valt daar iets zinnigs over te zeggen, of is die angst puur irrationeel? In Leve de dood? behandelt Philippe Lepers in een toegankelijke stijl tal van denkers die met die vraag en andere over de dood hebben geworsteld, van Aristoteles tot Zizek. Bij hem tellen existentie-filosofen die in de academische bundel grotendeels ontbreken, zwaar mee: Camus, Kierkegaard en natuurlijk Heidegger met zijn beklemmende visie op het ‘zijn-ten-dode’ en het Niets waarin alles ons ontglipt. Over Heideggers gnomische taal is vaak nogal gemakzuchtig gehoond, maar hij drukt er iets mee uit waarin niet alleen Wittgenstein zich herkende maar ook een eigentijdse analytische filosoof als Thomas Nagel, met wie Lepers uitvoerig in gesprek gaat. Nagel ziet de dood als een betreurenswaardig verlies van het ‘eerste-persoonsperspectief’. Ik verdwijn, en tegelijk mijn wereld.

Ook Lepers worstelt met die existentiële nood, maar hij denkt een stapje verder te komen dan Nagels tragische gelatenheid. Mensen hechten aan hun leven, ze zijn zichzelf een zorg, zegt Lepers Heidegger na, en moeten het einde ervan dus wel ‘erg’ vinden. Het is de keerzijde van ons vermogen een zinvol leven te leiden. Dat de dood een kwaad is valt dus niet weg te praten, al zullen we hem moeten accepteren. Zo blijven we schommelen tussen aanvaarding en verzet, hoop en desillusie – een werveling of Wirbel die ook Heidegger al benoemde. Onvermijdelijk.

The New York Times volgde de oude vrouw die bewust wilde sterven inderdaad tot in haar laatste dagen. Het ging niet zoals gehoopt. Het einde kwam sneller dan verwacht en pijnlijk. Shatzi Weinberger overleed onder verdoving, teleurgesteld.